26 Wat is het dan, broeders? Wanneer gij samenkomt, een iegelijk van u, heeft hij een psalm, heeft hij een leer, heeft hij een vreemde taal, heeft hij een openbaring, heeft hij een uitlegging; laat alle dingen geschieden tot stichting; 27 En zo iemand een vreemde taal spreekt, dat het door twee, of ten meeste drie geschiede, en bij beurte; en dat een het uitlegge. 28 Maar indien er geen uitlegger is, dat hij zwijge in de Gemeente; doch dat hij tot zichzelven spreke, en tot God. 29 En dat twee of drie profeten spreken, en dat de anderen oordelen. 30 Doch indien een ander, die er zit, iets geopenbaard is, dat de eerste zwijge. 31 Want gij kunt allen, de een na den ander profeteren, opdat zij allen leren, en allen getroost worden. 32 En de geesten der profeten zijn den profeten onderworpen.
33 Want God is geen God van verwarring, maar van vrede, gelijk in al de Gemeenten der heiligen. 34 Dat uw vrouwen in de Gemeenten zwijgen; want het is haar niet toegelaten te spreken, maar bevolen onderworpen te zijn, gelijk ook de wet zegt. 35 En zo zij iets willen leren, laat haar te huis haar eigen mannen vragen; want het staat lelijk voor de vrouwen, dat zij in de Gemeente spreken.
36 Is het Woord Gods van u uitgegaan? Of is het tot u alleen gekomen? 37 Indien iemand meent een profeet te zijn, of geestelijke, die erkenne, dat, hetgeen ik u schrijf, des Heeren geboden zijn. 38 Maar zo iemand onwetend is, die zij onwetend. 39 Zo dan, broeders, ijvert om te profeteren, en verhindert niet in vreemde talen te spreken. 40 Laat alle dingen eerlijk en met orde geschieden.