23 Deze spreuken zijn ook van de wijzen. Het aangezicht in het gericht te kennen, is niet goed. 24 Die tot den goddeloze zegt: Gij zijt rechtvaardig; dien zullen de volken vervloeken, de natien zullen hem gram zijn. 25 Maar voor degenen, die hem bestraffen, zal liefelijkheid zijn; en de zegen des goeds zal op hem komen. 26 Men zal de lippen kussen desgenen, die rechte woorden antwoordt.
27 Beschik uw werk daarbuiten, en bereid het voor u op den akker, en bouw daarna uw huis.
28 Wees niet zonder oorzaak getuige tegen uw naaste; want zoudt gij verleiden met uw lip? 29 Zeg niet: Gelijk als hij mij gedaan heeft, zo zal ik hem doen; ik zal een ieder vergelden naar zijn werk.
30 Ik ging voorbij den akker eens luiaards, en voorbij den wijngaard van een verstandeloos mens; 31 En ziet, hij was gans opgeschoten van distelen; zijn gedaante was met netelen bedekt, en zijn stenen scheidsmuur was afgebroken. 32 Als ik dat aanschouwde, nam ik het ter harte; ik zag het, en nam onderwijzing aan; 33 Een weinig slapens, een weinig sluimerens, en weinig handvouwens, al nederliggende; 34 Zo zal uw armoede u overkomen, als een wandelaar, en uw velerlei gebrek als een gewapend man.